Boven bidden of beseffen



Het obstakel is terug. En dat is, denk ik, maar goed ook. Obstakels zijn er niet om uit de weg geruimd te worden. Ze zijn er om te overwinnen. Je moet er overheen; aan de kant schuiven helpt je niet echt verder.

Kortom: ik ga toch door. De lokatiedirecteur heeft me weer in het zadel gepraat. En nu de vraag: zal ik durven galopperen? Of wordt het meer zoals mijn ritjes op Stumper, een veredelde pony die de traagste van het stel was op de manege? Als Stumper, lui als ze was, weer eens bijna onmerkbaar van een draf naar een stapvoets was geslopen, zei de instructeur altijd tegen mij: 'Gooi er maar weer een kwartje in, Marten'. En dan gaf ik 'r een knal met de zweep. Dan ging ze weer, voor een tijdje.

Weet je wat? De Heer is groot. Onze buurvrouw heeft Jezus aangenomen. Ze heeft haar wicca-boeken verbrand, de boeddha's de deur uitgedaan, ze is gestopt met bidden tot engelen en tot de Moedergodin. Zelfs haar zoontje gaat spontaan bidden (tot de Ware, de Enige, Hij die alle macht heeft in de hemel en op de aarde!). Ik heb gehuild, van blijdschap, van ontroering, van dankbaarheid, van diep ontzag en aanbidding voor de God die mensen redt uit het geestelijke dodenrijk. Man, wat was deze vrouw gemangeld door misleidende machten en diep ongelukkig. Nu mag ze de ware vrijheid vinden.

Wij hebben er niets voor gedaan hoor. Geen bekeringspraatjes gehouden. We hebben alleen maar - gebeden. En een vriendin van haar kende Jezus.

Nu weet ik dat voor Hem niets onmogelijk is. Obstakels, mensen en machten zijn als was in zijn handen. Zijn liefde is hoger dan de hemel, dieper dan de hel, breder en langer dan het universum. Wie haar hart opent voor Hem komt niet bedrogen uit.

Psalm 107

1 ‘Loof de HEER, want hij is goed,
eeuwig duurt zijn trouw.’
2 Zo spreken zij die door de HEER zijn verlost,
die hij verloste uit de greep van de angst,
3 bijeenbracht uit alle landen,
uit het oosten en het westen,
uit het noorden en het zuiden.

4 Soms doolden zij door de woestijn,
maar een weg in de wildernis,
een stad, een woonplaats vonden ze niet.
5 Ze kregen honger en dorst
en kwijnden van uitputting weg.

6 Ze riepen in hun angst tot de HEER
hij heeft hen bevrijd uit vele gevaren,
7 hij wees hun de rechte weg,
de weg naar een stad, een woonplaats.

8 Laten zij de HEER loven om zijn trouw,
om zijn wonderen aan mensen verricht,
9 wie dorst had, gaf hij te drinken,
wie honger had, volop te eten.

10 Soms woonden zij in donkere krochten
als slaven met ijzeren boeien,
11 want ze hadden zich tegen Gods woorden verzet,
de raad van de Allerhoogste verworpen,
12 hij liet hen buigen onder een zware last,
ze vielen, en er was niemand die hielp.

13 Ze schreeuwden in hun angst tot de HEER
hij heeft hen gered uit vele gevaren,
14 haalde hen weg uit donkere holen
en brak hun boeien aan stukken.

15 Laten zij de HEER loven om zijn trouw,
om zijn wonderen aan mensen verricht,
16 bronzen deuren heeft hij verbrijzeld,
ijzeren grendels verbroken.

17 Soms leidden zij een lichtzinnig leven
en gingen onder hun zonden gebukt,
18 ze gruwden van elk voedsel
en waren de poorten van de dood nabij.

19 Ze schreeuwden in hun angst tot de HEER
hij heeft hen gered uit vele gevaren,
20 hij zond zijn woord en genas hen,
ontrukte hen aan het graf.

21 Laten zij de HEER loven om zijn trouw,
om zijn wonderen aan mensen verricht,
22 laten zij hem dankoffers brengen,
juichend zijn daden bezingen.

23 Soms daalden zij af naar zee,
gingen scheep en bevoeren het wijde water,
24 ze zagen de daden van de HEER,
zijn wonderen op de oceaan.

25 Hij sprak en ontketende storm,
hoog zweepte hij de golven op.
26 Zij stegen tot aan de hemel, vielen neer in de diepte,
hun maag keerde om van ellende,
27 ze tolden en tuimelden als dronkaards,
alle kennis baatte hun niets.

28 Ze riepen in hun angst tot de HEER
hij leidde hen weg uit vele gevaren,
29 hij bracht de storm tot zwijgen,
de golven gingen liggen.
30 Het verheugde hen dat de zee tot rust kwam,
hij bracht hen naar een veilige haven.

31 Laten zij de HEER loven om zijn trouw,
om zijn wonderen aan mensen verricht,
32 hem hoog verheffen als het volk bijeen is,
hem loven in de kring van de oudsten.

33 Hij maakt van rivieren woestijn,
van waterbronnen dorstig land,
34 van vruchtbaar land een zoutzee
vanwege het kwaad van de bewoners.

35 Hij maakt van woestijnen waterland,
van dor gebied een bronrijke streek.
36 Hij laat daar wonen wie honger leden,
zij stichten een stad, een woonplaats,
37 zaaien akkers in, planten wijngaarden,
met een rijke oogst aan vruchten.

38 Zegent hij hen, zij worden zeer talrijk
en ook hun vee breidt zich uit,
39 zegent hij niet, hun aantal neemt af, ze buigen
onder de last van onheil en verdriet.

40 Hij stort schande uit over de aanzienlijken,
hij laat hen dolen in een woestenij zonder uitweg;
41 de armen behoedt hij voor slavernij,
hun families maakt hij talrijk als kudden.

42 Wie oprecht zijn, zien het met blijdschap,
wie onrecht doet, moet zwijgen.
43 De wijze neemt dit ter harte
en kent de trouw van de HEER.

posted by Marten @ 9:49 AM;

0 Comments:

Post a Comment

<< Home


zoek in
Docterblog

Lijfspreuk

    Wees niet al te rechtvaardig en wees niet al te goddeloos.

    Prediker 7:16v


Archives

Posts

Links